Kabinet wil verbod op contante betalingen boven € 3.000

Het wetsvoorstel plan van aanpak witwassen omvat een verbod op contante betalingen boven € 3.000. Het wetsvoorstel is door de Tweede Kamer controversieel verklaard nadat het kabinet is gevallen. De ministers van Financiën en van Veiligheid en Justitie wijzen erop dat als het verbod op contante betalingen niet doorgaat, Nederland mogelijk € 600 miljoen Europees geld misloopt. De bewindslieden willen dit verbod daarom invoeren. De limiet op contante betalingen moet het witwassen door criminelen aanpakken.

De ministers willen de limiet op contante betalingen via een nota van wijziging op het oorspronkelijke wetsvoorstel invoeren om de mogelijke korting van € 600 miljoen te voorkomen. De overige maatregelen uit het wetsvoorstel plan van aanpak witwassen worden dan meegenomen in het implementatietraject van het Europese anti moneylaundering-pakket. Het Europese wetgevingsproces rondom dit pakket is formeel nog niet afgerond. Na afronding daarvan hebben de Europese landen drie jaar de tijd om het wettenpakket te implementeren.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 15-04-2024

Geen extra verhoging minimumloon per 1 juli, wel indexering

De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel met een extra verhoging van het wettelijke minimumloon per 1 juli 2024 verworpen. De reguliere halfjaarlijkse indexering van het minimumloon gaat wel door. Per 1 juli stijgt het minimumuurloon met 3,09% tot € 13,68 bruto voor werknemers van 21 jaar en ouder. De bedragen van het minimumloon voor jongeren zijn hiervan afgeleid.

 Leeftijd

 Staffeling

 Per uur

 21 jaar en ouder

 100,0%

 € 13,68

 20 jaar

 80,0%

 € 10,94

 19 jaar

 60,0%

 € 8,21

 18 jaar

 50,0%

 € 6,84

 17 jaar

 39,5%

 € 5,40

 16 jaar

 34,5%

 € 4,72

 15 jaar

 30,0%

 € 4,10

De indexering heeft gevolgen voor uitkeringen uit sociale verzekeringen, zoals de bijstand en de AOW.

 

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2024-0000082961 | 22-04-2024

Kamerbrief over toekomstig stelsel box 3

De staatssecretaris van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de ontwikkelingen rond de belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting. In de brief gaat de staatssecretaris in op de aankomende arresten van de Hoge Raad over het rechtsherstel box 3 en op het nieuwe stelsel van belastingheffing in box 3.

Arresten Hoge Raad

Bij de Hoge Raad zijn meerdere procedures aanhangig over de vraag of de huidige wijze van berekening van het box 3-inkomen in lijn is met het Kerstarrest van de Hoge Raad. In afwachting van de uitkomst van deze procedures houdt de Belastingdienst het opleggen van definitieve aanslagen en het afhandelen van bezwaarschriften inzake box 3 aan in gevallen waarin het box 3-inkomen uit meer bestaat dan banktegoeden. De Hoge Raad verwacht in augustus of september 2024 uitspraak te doen in deze zaken.

In de conclusies bij de deze zaken geven de Advocaten-generaal aan dat de heffing in box 3 nog steeds in strijd kan zijn met het EVRM. In die gevallen zal aanvullend rechtsherstel moeten worden geboden. Als de Hoge Raad de lijn van de conclusies Pauwels volgt, zal aan belastingplichtigen de gelegenheid moeten worden geboden om het werkelijke rendement aannemelijk te maken. De Belastingdienst bereidt een (digitaal) formulier ‘opgaaf werkelijk rendement’ voor. Het formulier moet het mogelijk maken om het werkelijke rendement zoveel mogelijk uniform en geautomatiseerd te registreren. De uiteindelijke vormgeving van het formulier is afhankelijk van het antwoord op de vraag wat onder ‘werkelijk rendement’ verstaan moet worden. Daarvoor moeten de arresten van de Hoge Raad afgewacht worden.

Nieuw stelstel

Uitgangspunt van het nieuwe stelsel is een vermogensaanwasbelasting. Hierbij worden het directe rendement en de waardeontwikkeling van het vermogen in de heffing betrokken. Voor onroerende zaken en aandelen in familiebedrijven en startende ondernemingen geldt een vermogenswinstbelasting. Hierbij wordt de vermogenswinst of -verlies bij vervreemding belast. Er is onderzocht of deze uitzonderingen in strijd zijn met de Europese staatssteunregels. Voor onroerende zaken en voor aandelen in startups lijkt dit niet het geval te zijn. Een afwijkende regeling voor aandelen in familiebedrijven is niet goed te verantwoorden en leidt mogelijk tot onrechtmatige staatssteun. De voorgestelde afwijkende behandeling van aandelen in familiebedrijven wordt daarom geschrapt.

Belasten van eigen gebruik onroerende zaken in box 3

Het inkomen uit onroerende zaken bestaat uit de volgende componenten:

  • reguliere voordelen, zoals huur, pacht en/of het voordeel van eigen gebruik,
  • vervreemdingsvoordelen, en
  • kosten.

Het voordeel van eigen gebruik van een onroerende zaak wordt forfaitair vastgesteld. Dit forfait dient de economische huurwaarde te weerspiegelen. De hoogte van het forfait is nog niet bepaald. Bij vervreemding bestaat het inkomen uit de verkoopopbrengst minus de verkrijgingsprijs. De verkrijgingsprijs bestaat uit de aanschafprijs vermeerderd met aangebrachte verbeteringen. De verkrijgingsprijs van een onroerende zaak, die aanvang 2027 al in bezit is, wordt gesteld op de waarde in het economische verkeer op dat tijdstip.

Inwerkingtreding per 2027 kan door de verwachte arresten van de Hoge Raad in gevaar komen als die leiden tot aanvullende herstelwerkzaamheden. Deze herstelwerkzaamheden krijgen uiteraard voorrang. De inwerkingtreding kan ook worden vertraagd door het parlementaire proces en door gedurende de behandeling van het wetsvoorstel aangebrachte wijzigingen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2024-0000229730 | 22-04-2024

Verdeling van aftrekposten door fiscale partners kan later aangepast worden

Een echtpaar woonde met hun twee kinderen in een eigen woning. De eigen woning is gefinancierd met een hypothecaire lening. In hun aangiften inkomstenbelasting over 2018 hebben de echtgenoten de negatieve inkomsten uit de eigen woning zodanig verdeeld dat dit voor hen het meest gunstige fiscale resultaat opleverde. De negatieve inkomsten uit de eigen woning bestaan uit het eigenwoningforfait verminderd met de betaalde rente op de hypothecaire lening.

De inspecteur accepteert de aangifte zoals ingediend en legt op basis daarvan een aanslag op. Een jaar later komt het echtpaar tot de conclusie dat de rente foutief is opgegeven. Daarom dienen de echtgenoten over 2018 herziene aangiften in. In deze aangiften kiezen ze voor een andere verdeling van de aftrekpost voor de eigen woning. De inspecteur legt een navorderingsaanslag op, maar wijkt daarbij af van de gekozen verdeling van de aftrekpost. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de oorspronkelijk gekozen verdeling van de aftrekpost heeft gehanteerd. Het echtpaar gaat in hoger beroep. De rechtsvraag in hoger beroep is of een belastingplichtige mag terugkomen op de eerder gekozen verdeling van de aftrekpost ter zake van de eigen woning.

Echtgenoten zijn volgens de wet elkaars fiscale partner. Fiscale partners mogen bepaalde inkomensbestanddelen en aftrekposten onderling verdelen om een zo goed mogelijk fiscaal resultaat te verkrijgen. Dit is toegestaan tot het moment dat de aanslagen of navorderingsaanslagen van de belastingplichtige en zijn partner onherroepelijk vaststaan. De inspecteur beroept zich op de parlementaire geschiedenis uit 2009, waar staat dat een belastingplichtige en zijn fiscale partner de verdeling kunnen wijzigen tot het moment dat de aanslag van één van hen onherroepelijk vaststaat.

De rechtbank volgt de zienswijze van de inspecteur, maar het hof oordeelt anders. Een belastingplichtige en zijn fiscale partner mogen de onderlinge verdeling van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen aanpassen tot het moment dat de aanslagen of de navorderingsaanslagen van de belastingplichtige en van de fiscale partner onherroepelijk vaststaan. Volgens het hof heeft de inspecteur zich beroepen op de oude parlementaire geschiedenis. Door een aanpassing van de wet is het belang daarvan vervallen.

Tot slot een tip: in deze casus duurde de behandeling van het hoger beroep meer dan twee jaar, waardoor het echtpaar in beginsel recht had op een vergoeding voor immateriële schade. Deze schadevergoeding wordt alleen toegekend als daar om wordt verzocht. Dit was hier niet het geval. Neem daarom in uw bezwaar- of beroepschrift een zin op waarin u, voor het geval de behandeling van het bezwaar of het (hoger) beroep onverhoopt langer duurt, verzoekt om  toekenning van een vergoeding voor immateriële schade.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20241090, 21/1408 | 12-02-2024

Fiscale risico’s bij schuiven met panden: wat u moet weten

In de complexe wereld van belastingen en onroerend goed kan het schuiven met panden aanzienlijke fiscale gevolgen met zich meebrengen. Het is essentieel om goed geïnformeerd te zijn over de potentiële risico's voordat u besluit tot een dergelijke transactie over te gaan.

Schuiven met panden

Een recente zaak biedt een leerzaam voorbeeld van de gevaren, die gepaard kunnen gaan met het schuiven met panden. Een ondernemer exploiteerde samen met zijn echtgenote in vof-verband een zorgboerderij. Op een bepaald moment trad de moeder van de ondernemer toe tot de vof. Zij bracht het gebruiksrecht van een pand, een bedrag in contanten en haar zakelijke relaties in, zonder hiervoor een vergoeding te ontvangen. Moeder was gerechtigd tot 20% van het resultaat van de vof. Later brengt moeder haar aandeel in de vof en de juridische eigendom van het pand in een nieuw op te richten bv in. De bv neemt de plaats van moeder in de vof in. Vervolgens geeft de bv nieuwe aandelen uit aan de ondernemer. In verband met de verkrijging van de aandelen heeft de ondernemer aangifte overdrachtsbelasting gedaan. In de aangifte claimde hij de toepassing van de bedrijfsopvolgingsvrijstelling. De inspecteur oordeelde anders en legde een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op. De ondernemer tekende bezwaar aan tegen de naheffingsaanslag. Dat werd door de inspecteur afgewezen, waarna de weg naar de rechter openstond. De kernvragen in deze zaak waren of sprake was van een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting en of de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor een verkrijging in het kader van een bedrijfsopvolging van toepassing was.

Fictieve verkrijging voor de overdrachtsbelasting

Voor de overdrachtsbelasting geldt de verkrijging van aandelen in een vennootschap, waarvan de bezittingen grotendeels uit onroerende zaken bestaan, als de verkrijging van die onroerende zaken. Minstens 30% van de onroerende bezittingen van de vennootschap moeten daartoe bestaan uit in Nederland gelegen onroerende zaken. De activiteiten van de vennootschap moeten bestaan uit het aankopen, vervreemden en/of exploiteren van onroerende zaken.

De inspecteur stelde dat de bv een onroerende zaak exploiteerde, omdat zij het pand tegen een winstafhankelijke vergoeding ter beschikking stelde aan de vof. De ondernemer betwistte dat sprake was van exploitatie. Daarvan was naar zijn mening alleen sprake in het geval van verhuur of verpachting van een pand. De rechtbank oordeelde dat het begrip exploitatie ruimer is en ook andere vormen van terbeschikkingstelling omvat. Zowel moeder als de bv had naast de terbeschikkingstelling van het pand geen enkele betrokkenheid bij de zorgboerderij.

Bedrijfsopvolgingsregeling

Wat betreft de bedrijfsopvolgingsregeling stelde de ondernemer dat de zogenaamde doorkijkarresten van toepassing waren omdat economisch gezien de eigendom van het pand overging van moeder op zoon. De inspecteur deelde deze opvatting niet. De rechtbank oordeelde dat de doorkijkarresten niet van toepassing waren. De ondernemer had de aandelen niet van zijn moeder verkregen, maar door de uitgifte daarvan door de bv. De verkrijging van aandelen in de bv was een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting. De vrijstelling voor een verkrijging in het kader van een bedrijfsopvolging was daarop niet van toepassing.

Leerpunt schuiven met panden

Het belangrijkste leerpunt uit deze zaak is dat u voorzichtig moet zijn bij het schuiven met panden. Er kunnen zich onbedoelde fiscale gevolgen voordoen. Het is van cruciaal belang om deskundig advies in te winnen om deze gevolgen te vermijden.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20241917, BRE 23/72 | 20-03-2024